Op de servicedesk krijgen we vaak vragen over het berekenen van het aansluitvermogen met de module Warmteverlies in Vabi Elements.
De twee meestvoorkomende vragen zijn:
- Waarom is het aansluitvermogen niet gelijk aan het totaal uit de statistieken, oftewel de som van de vermogens per ruimte?
- Waarom wordt er naast het aansluitvermogen ook nog een bijdrage aan de collectieve installatie vermeld en is deze lager dan het aansluitvermogen van de woning?
Hieronder leg ik de vragen uit.
Aansluitvermogen is niet gelijk aan som van alle ruimten
In de statistieken vind je per ruimte de resultaten. De waarde voor transmissie wordt opgeteld bij de ventilatieverliezen en de opwarmtoeslag. Hierdoor wordt een waarde berekend die bedoeld is om de afgifteapparaten te dimensioneren.
In de Word-rapportage zijn deze waarden ook terug te vinden. Het vermogen waar de opwekker op geselecteerd dient te worden staat in de rapportage in het hoofdstuk aansluitvermogen. Deze waarde hoeft niet gelijk te zijn aan de optelling van de vermogens per ruimte.
Onderstaand figuur is onderdeel van de warmteverliestraining.
En de uitleg die erbij hoort is als volgt:
Op ruimteniveau wordt géén transmissie door de vloer meegenomen, in het aansluitvermogen wordt separaat een post opgenomen voor de verliezen van de vloerverwarming naar beneden (grond, kruipruimte, ander gebouw).
Voor de infiltratie wordt op ruimteniveau een gelijktijdigheid meegenomen. Deze gelijktijdigheid, reductiefactor z, is gebaseerd op de geometrie. Op gebouwniveau kan, indien er één opwekker is voor het gehele gebouw, nog een extra gelijktijdigheid worden toegepast: fractie z.
Als er mechanische toevoer aanwezig is dan wordt er per ruimte gerekend met de maximale luchthoeveelheid. In het aansluitvermogen kan voor de luchtbehandelingskast een reductiefactor op de luchthoeveelheid worden meegenomen.
Verder wordt het vermogen dat een eventuele verwarmingsbatterij in de luchtbehandelingskast nodig heeft opgeteld in het aansluitvermogen.
Er zijn dus posten die ervoor zorgen dat het aansluitvermogen lager is dan het totaal maar er zijn ook posten die verhogend werken.
Bijdrage aan de collectieve installatie
Van ieder gebouw/zone wordt het aansluitvermogen bepaald. In het geval van woningbouw kan er per gebouw/zone worden gerekend met een zekerheidsklasse. Hiermee ben je ervan verzekerd dat de woning ook voldoende verwarmd kan worden als de buren niet aanwezig zijn en dus de verwarming niet aan hebben. Zodra er met een zekerheidsklasse wordt gerekend dan worden er transmissie verliezen naar de buren meegenomen. Uiteraard zijn deze ook onderdeel van het aansluitvermogen. Dit aansluitvermogen dient dus aangehouden te worden als een woning een eigen warmteopwekker heeft. Als alle woningen op een gezamenlijke opwekker aangesloten zijn dan is het uiteraard niet nodig om voor de capaciteit van de gezamenlijke opwekker de zekerheidsklasse mee te nemen. Namelijk: als alle woningen vermogen vragen, dan is blijkbaar iedereen thuis en hoeven de extra verliezen niet te worden meegenomen.
Dus samengevat: als de woning een eigen opwekker heeft dan dient deze opwekker bepaald te worden aan de hand van het aansluitvermogen en hebben de woningen een gezamenlijke opwekker dan wordt deze opwekker geselecteerd aan de hand van de optelling van alle “bijdrage aan de collectieve installatie” van de aangesloten woningen. Overigens kunnen deze waarden in een eigen tabel weergegeven worden.
Getalvoorbeeld
In bijgaand voorbeeld is met getallen aangegeven hoe een en ander is opgebouwd.
We vergelijken het aansluitvermogen van een appartement met de waarden die op ruimteniveau worden berekend:
Als eerste kijken we naar de transmissie. Op ruimteniveau worden de transmissies per wand weergegeven. De constructies met een “+” in de kolom Cz grenzen aan een andere woning/zone.
Zo zie je in onderstaand plaatje heel duidelijk onderscheid in de diverse transmissieposten die overgenomen worden naar het aansluitvermogen. Totaal klopt het weer. En goed om ook hier te zien dat het verschil tussen het aansluitvermogen en de bijdrage aan de collectieve installatie veroorzaakt wordt door de post “warmteverlies naar aangrenzend gebouw” namelijk 562W.
Hierna volgt de post voor het ventilatieverlies. Deze is wat ingewikkelder. Voor het verlies door ventilatie niet, deze zijn gelijk: 148W. Maar voor de infiltratie is dat anders. Je ziet dat er op ruimte niveau al een reductiefactor z is toegepast (0,7) en dat er op gebouwniveau met een fractie z van 0,5 gerekend gaat worden. Dus op ruimteniveau is het verlies door infiltratie 282W maar op gebouwniveau wordt maar 201W meegenomen. Hier is het totaal van verlies door infiltratie en het verlies door ventilatie dus lager dan het totaal van de ruimte.
Een waarde die altijd klopt is de opwarmtoeslag:
De volgende post is de post die in het aansluitvermogen wordt meegenomen voor de verliezen van de vloerverwarming naar beneden. Volgens ISSO wordt afhankelijk van de Rc waarde van de vloer óf een factor 0,15 óf een factor 0,4 meegenomen van het warmteverlies.
De laatste post die we omschrijven is de bijtelling in het aansluitvermogen voor de verwarmingsbatterij in de luchtbehandelingskast.
In dit project is de luchthoeveelheid 0,0009m³/s per m² vloer. Omdat er in de luchtbehandelingskast een WTW zit die de buitenlucht al naar 16°C brengt en er ingeblazen wordt met 18°C moet de verwarmingsbatterij genoemde luchthoeveelheid nog 2K verwarmen. Hier is 198W voor nodig. En ook dit vermogen wordt door de opwekker geleverd en is onderdeel van het aansluitvermogen.